U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord door in opdracht van een ander, het slachtoffer dood te schieten. Huurmoord. Gevangenisstraf van 20 jaar. Vordering benadeelde partij toegewezen. Schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak



GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

S T R A F V O N N I S

in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1992 in [geboorteplaats],

wonende in [woonplaats],

thans alhier gedetineerd.

1 Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2016 en 9 december 2016. Het onderzoek is bij tussenvonnis van 29 december 2016 heropend. Het onderzoek heeft vervolgens plaatsgevonden op 12 april 2017 en 19 april 2017. De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. B.J. Huiskes.

De officier van justitie, mr. Y. Pronk, heeft gevorderd de verdachte ter zake van het feit te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeëntwintig jaren, met aftrek van voorarrest.

verdovende middelen en van twee plastic flessen van het merk Coca Cola inhoudende op marihuana gelijkende kruiden alsmede de teruggave aan de rechthebbende van het onder de verdachte inbeslaggenomen televisietoestel.

De raadsvrouw heeft het woord tot verdediging gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitnota.

De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft ter terechtzitting een vordering tot schadevergoeding ingediend.

2 Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd:

dat hij op of omstreeks 19 maart 2015 in Aruba, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, een persoon, genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, met een vuurwapen een kogel in/op en/of in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] afgevuurd, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;

(artikel 2:262 jo artikel 1:123, althans artikel 2:259 jo artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht)

3 Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke vereisten voldoet en dus geldig is.

Bevoegdheid van het gerecht

Krachtens de wettelijke bepalingen is het gerecht bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.

Redenen voor schorsing van de vervolging

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging gebleken.

4 Bewijsbeslissingen

Bewezenverklaring

Het gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht:

dat hij op of omstreeks 19 maart 2015 in Aruba, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, een persoon, genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, met een vuurwapen een kogel in/op en/of in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] afgevuurd, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, zoals doorgestreept in de tekst, is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

5 Bewijsmiddelen

De overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de wettige bewijsmiddelen zijn vervat.

De bewijsmiddelen zullen in geval van hoger beroep in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.

Bewijsoverwegingen

De verdachte ontkent het tenlastegelegde te hebben gepleegd. De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat voor die feiten slechts indirect bewijs voorhanden is, terwijl voorts aan de betrouwbaarheid van het bewijs dient te worden getwijfeld.

Het gerecht overweegt dienaangaande het volgende.

Op 20 maart 2015 omstreeks 00.25 uur werd door een politiesurveillance in de omgeving van de [plaatsdelict] een witte [merk en model auto] aangetroffen met daarin het levenloze lichaam van [slachtoffer]. Uit onderzoek door de patholoog-anatoom is komen vast te staan dat [slachtoffer] om het leven is gebracht door een schot met een vuurwapen door het hoofd. Bij technisch onderzoek aan het lichaam van het slachtoffer zijn onder meer DNA-monsters afgenomen. Verder bevond zich in de linker broekzak van het slachtoffer een stapel bankbiljetten met een totale waarde van ruim Afl. 5.000,-. Uit de verklaring van de getuige [getuige], met wie het slachtoffer een relatie had, is voorts naar voren gekomen dat hij die dag een dikke gouden, met diamanten bezette ketting droeg, die niet op het lichaam is aangetroffen. Ook de mobiele telefoon die het slachtoffer bij zich had, was niet meer in zijn bezit.

De getuige [getuige] heeft tegenover de politie voorts verklaard dat het slachtoffer vanaf de ochtenduren van 19 maart 2015 via Whatsapp telefonisch contact had met een man genaamd [persoon 1]. Dat contact met deze persoon was ongeveer twee dagen voordien begonnen, aldus de getuige, en ging over de aankoop door het slachtoffer van een vuurwapen voor een prijs van meer dan Afl. 5.000,-. Volgens de getuige drong [persoon 1] er bij het slachtoffer op aan om hem alleen te ontmoeten en niemand daarvan op de hoogte te stellen. Omstreeks 14.35 uur die dag is het slachtoffer met zijn witte [merk en model auto] van huis vertrokken, naar zijn zeggen om [persoon 1] te ontmoeten, aldus getuige. Hij vertelde haar dat hij in vijftien tot twintig minuten terug zou zijn. De getuige heeft sindsdien geen contact meer met het slachtoffer gehad. Zij heeft op de telefoon van de grootmoeder van het slachtoffer aan de hand van de melding ‘last seen’ gezien dat het slachtoffer om 14.35 uur of 14.36 uur voor het laatst actief was op Whatsapp. Rond 18.00 uur is getuige het slachtoffer op zijn mobiele telefoon gaan bellen. Zij kreeg direct de voicemail te horen, hetgeen erop duidt dat de telefoon op dat moment niet in werking was.

De getuige [getuige 1] heeft verder verklaard dat het slachtoffer haar heeft laten weten dat verschillende personen hem dood wilden hebben. De reden daarvoor zou zijn dat het slachtoffer de biologische vader is van het door [persoon 2], bijgenaamd [bijnaam], bij diens levensgezel erkende kind. [persoon 2] en diens vrienden zouden het slachtoffer daarom willen doden. Volgens de getuige is in het verleden ook al op het slachtoffer geschoten. De getuige heeft aan de hand van een foto de persoon met wie het slachtoffer via Whatsapp contact had over de aankoop van een vuurwapen geïdentificeerd als [persoon 1], de broer van de verdachte.

De getuige [getuige 2] heeft verklaard een neef te zijn van het slachtoffer. Volgens deze getuige heeft het slachtoffer hem gedurende zijn detentie in het KIA in de tweede helft van februari 2015 bezocht en aan hem gevraagd om het telefoonnummer van een bepaalde persoon. De jongere broer van deze persoon was op dat moment, gedetineerd in het KIA. De persoon zelf zou in het buitenland verblijven. Het slachtoffer wilde het telefoonnummer van de betrokken persoon om vuurwapens te kopen, aldus de getuige. Volgens de getuige heeft de getuige [getuige 1] aan hem verklaard dat het slachtoffer met de broer die in het buitenland verblijft althans verbleef, in contact was gekomen en dat deze tegen hem zou hebben gezegd hem alleen te ontmoeten. De getuige heeft de naam van de betrokken personen niet willen geven, doch de omstandigheid dat de jongere broer van de verdachte op dat moment eveneens in het KIA was gedetineerd en met betrekking tot verdachtes broer [persoon 1] het vermoeden bestaat dat deze als voortvluchtig in het buitenland verblijft, alsmede de verklaring van de getuige [getuige 1] omtrent de telefonische contacten van het slachtoffer met de broer van de verdachte omtrent de aanschaf van een wapen, rechtvaardigt de gevolgtrekking dat de getuige doelt op de broer van de verdachte als de persoon met wie het slachtoffer in contact wenste te komen om een vuurwapen aan te schaffen.

Het vorenstaande duidt erop dat de broer van de verdachte, of mogelijk de verdachte zelf (door zich voor te doen als zijn broer), op 19 maart 2015 via Whatsapp een afspraak heeft gemaakt met het slachtoffer om aan hem een vuurwapen te verkopen. Ook het op het slachtoffer aangetroffen geldbedrag wijst daarop. Op basis van de verklaring van de getuige [getuige 1] en de omstandigheid dat uit onderzoek is gebleken dat de telefoon van het slachtoffer die dag vanaf 14.33 uur niet meer actief is geweest kan worden aangenomen dat het slachtoffer kort na zijn vertrek van huis met het kennelijk oogmerk om de (broer van de) verdachte te ontmoeten, is gedood. Ook het rapport van de patholoog-anatoom biedt hiervoor steun, nu deze daarin vaststelt dat het lichaam van het slachtoffer ten tijde van de lijkschouwing een rigor mortis vertoonde van 24 uur en de lijkschouwing volgens het daarvan door de daarbij aanwezige verbalisanten opgemaakte proces-verbaal op 20 maart 2015 tussen 14.30 uur en 16.15 uur heeft plaatsgevonden. De vermelding in het rapport van de patholoog-anatoom dat het tijdstip van overlijden 01.05 uur was, berust kennelijk op een vergissing, nu datzelfde tijdstip in dit rapport ook wordt genoemd als die van de vondst van het lichaam. Het betoog van de raadsvrouw dat het sectierapport voormelde conclusie niet ondersteunt, wordt derhalve verworpen.

Dat de verdachte daadwerkelijk contact heeft gehad met het slachtoffer kan bewezen worden geacht op grond van het op het slachtoffer aangetroffen DNA-materiaal dat door een deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is onderzocht. Uit het desbetreffende deskundigenrapport blijkt dat een van de rechterbovenarm van het slachtoffer genomen DNA-monster een mengprofiel bevat van ten minste drie personen, waarbij de hypothese – uitgaande van de veronderstelling dat het DNA-monster celmateriaal bevat van drie onderling niet verwante personen – dat het monster celmateriaal bevat van het slachtoffer, de verdachte en één willekeurige onbekende persoon ten minste 1.000.000 (een miljoen) keer groter is dan dat het monster celmateriaal bevat van het slachtoffer en twee willekeurige onbekend gebleven personen. Het gerecht ziet anders dan de raadsvrouw geen grond om te twijfelen aan de deskundigheid van de aan het NFI verbonden opsteller van het deskundigenrapport. Uit het rapport blijkt immers dat hij door het NFI als deskundige is opgeleid en getoetst, waarna hem door het NFI de bevoegdheid is toegekend om deskundigenrapporten op te stellen en te ondertekenen. Verder blijkt daaruit dat bij het door de deskundige verrichte onderzoek gebruik wordt gemaakt van de infrastructuur, voorschriften en kwaliteitsborgingssystematiek van het NFI. Zijn deskundigheid is hierdoor voldoende gewaarborgd. De enkele door de raadsvrouw gestelde omstandigheid dat de desbetreffende deskundige niet is opgenomen in het Nederlands Register Gerechtelijke Deskundigen maakt dat niet anders.

Door de verdachte is geen verklaring gegeven voor het aantreffen van dit DNA-spoor anders dan dat het mogelijk via een tussenpersoon op het slachtoffer is terechtgekomen. Concrete omstandigheden waaronder dit zou kunnen zijn gebeurd heeft hij evenwel niet genoemd. Het gerecht acht dit dan ook niet aannemelijk geworden. Dat het aangetroffen DNA-spoor ook afkomstig zou kunnen zijn van de (volle) broer van de verdachte ([persoon 1]), zoals door de verdeding is betoogd, acht het gerecht niet aannemelijk. Daarbij is in de eerste plaats in aanmerking genomen dat volgens het ter zake nader uitgebrachte rapport van de deskundige van het NFI de hypothese dat het DNA-monster celmateriaal bevat van het slachtoffer, de verdachte en één willekeurige onbekende persoon ongeveer duizend keer waarschijnlijker is dan de hypothese dat het monster celmateriaal bevat van het slachtoffer, een willekeurige broer van de verdachte en één willekeurige onbekende persoon. Verder is de verblijfplaats van de broer van de verdachte sedert enige tijd vóór de dood van het slachtoffer onbekend, waardoor het sterke vermoeden bestaat dat deze het land heeft verlaten. Behalve verdachte, die heeft verklaard dat hij zijn broer op 19 maart 2015 bij de woning van zijn zus heeft ontmoet, is er geen enkele persoon gebleken die zijn broer kort voor af na de dood van het slachtoffer heeft gezien.

Dit alles plaatst de verdachte in direct contact met het slachtoffer. Zijn verklaring dat hij het slachtoffer niet heeft ontmoet, moet derhalve als kennelijk leugenachtig worden aangemerkt met als oogmerk de waarheid te verhullen. Voor het direct contact met het slachtoffer ten tijde van diens dood kan bovendien een aanwijzing worden gevonden in de omstandigheid dat volgens de getuige [getuige 1] de zware gouden ketting van het slachtoffer is weggenomen. Uit diverse getuigenverklaringen is naar voren gekomen dat door personen uit de directe omgeving van de verdachte kort na de dood van het slachtoffer is gepoogd deze ketting te verkopen (onder wie [persoon 3], met wie de verdachte en de na te noemen medeverdachte [medeverdachte], blijkens een foto, aangetroffen op de bij verdachte in gebruik zijnde telefoon, op 19 maart 2015 om 17.27 uur in gezelschap waren). Ook zijn er in de bij de verdachte in gebruik zijnde telefoon Whatsappgesprekken aangetroffen die erop wijzen dat de verdachte betrokken was bij de voorgenomen verkoop van deze gouden ketting.

Het vorenstaande past voorts binnen het scenario zoals door de officier van justitie in haar bewijsvoering is geschetst, te weten dat de verdachte het slachtoffer tegen betaling heeft gedood op verzoek dan wel in opdracht van [persoon 2]. Bewijs hiervoor is te vinden in een aantal telefoongesprekken die in het kader van een ander strafrechtelijk onderzoek werden afgeluisterd. Zo is er een telefoongesprek dat op 19 maart 2015 om 14.40 uur heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en de als medeverdachte aangemerkte [medeverdachte], waarin de verdachte laatstgenoemde aanspoort om snel naar de afgesproken plek te komen om iets op te halen/te zoeken (‘rondia un kos’). Weliswaar ontkent de verdachte dat hij degene is die dit gesprek heeft gevoerd, doch aan die ontkenning hecht het gerecht geen geloof. Niet alleen is zijn stem door de verbalisant herkend, doch ook de medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat dit gesprek tussen hen beiden ging (zij het dat de strekking ervan volgens hem niet met de dood van het slachtoffer te maken had). Verder heeft om 14.48 uur met de telefoon die bij de medeverdachte [medeverdachte] in gebruik was een gesprek plaatsgevonden tussen de verdachte en [persoon 2], waarin de verdachte aan laatstgenoemde te kennen geeft: ‘ja, het is klaar’ en ‘ja, goed, we zijn ermee klaar’. De verdachte ontkent wederom dat hij degene is die dit gesprek heeft gevoerd, maar ook die ontkenning acht het gerecht niet geloofwaardig, gelet op de stemherkenning door de verbalisant en de omstandigheid dat het gesprek is gevoerd met de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte] aan wie de verdachte kort tevoren had gevraagd snel naar hem toe te komen.

Vervolgens is er een telefoongesprek opgenomen dat is gevoerd tussen [persoon 2] en de verdachte op 19 maart 2015 om 18.38 uur. De verdachte deelt hierin aan [persoon 2] mee: ‘we hebben het gefixt, het is compleet.’ [persoon 2] antwoordt hierop dat hij wacht totdat het ‘naar buiten zal komen’, waarop de verdachte zegt dat ‘het naar buiten zal komen’. [persoon 2] zegt in dit gesprek vervolgens tegen de verdachte dat hij ‘op de tiende geld voor hem zal hebben’. Aan verdachtes ontkenning dat hij niet degene is geweest die aan dit gesprek heeft deelgenomen hecht het gerecht wederom geen geloof, gelet op de stemherkenning door de verbalisant en de omstandigheid dat dit gesprek is gevoerd met het aansluitingsnummer waarvan reeds eerder is gebleken dat het bij de verdachte in gebruik was.

De hiervoor weergegeven telefoongesprekken duiden erop dat de verdachte aan [persoon 2] te kennen geeft dat aan zijn opdracht dan wel verzoek tot het doden van het slachtoffer is voldaan, in antwoord waarop [persoon 2] meedeelt dat hij wacht op een bevestiging daarvan via een nieuwsbericht in de media (‘totdat het naar buiten zal komen’). Laatstgenoemde geeft daarbij ook te kennen dat hij binnenkort geld heeft voor de verdachte, kennelijk als beloning voor het uitvoeren van het verzoek dan wel de opdracht. Deze lezing van de telefoongesprekken vindt voorts steun in een aantal Whatsapp-berichten, verzonden tussen de telefoons in gebruik bij de verdachte en [persoon 2] op 21 maart 2015 omstreeks 18.38 uur. In deze berichten wordt gesproken over nog een andere klus (‘job’) die [persoon 2] voor de verdachte heeft, waarop de verdachte antwoordt dat hij het voor hetzelfde, namelijk ‘vijf’ zal doen. Op grond van deze berichten kan de conclusie worden getrokken dat [persoon 2] wenst dat er nog een andere persoon wordt gedood en dat de verdachte daarop de bereidheid toont dit onder dezelfde voorwaarden te doen, als waaronder hij het slachtoffer [slachtoffer] heeft gedood. Het genoemde getal ‘vijf’ heeft dan kennelijk betrekking op het geldbedrag dat aan hem in het vooruitzicht is gesteld als beloning voor het uitvoeren van het verzoek, dan wel de opdracht.

De verdachte heeft nog aangevoerd dat hij [persoon 2] in het geheel niet kent. Reeds gelet op de hiervoor aangehaalde telefoongesprekken hecht het gerecht aan die verklaring geen geloof. Daar komt bij dat de verdachte tot enkele weken voor de geweldadige dood van het slachtoffer tegelijkertijd met [persoon 2] was gedetineerd in het KIA.

De vorenstaande feiten en omstandigheden, die blijken uit wettige bewijsmiddelen, te zamen en in onderling verband bezien, leiden het gerecht tot de overtuiging dat verdachte, daartoe uitgelokt door [persoon 2], die hem daarvoor een geldelijke beloning in het vooruitzicht heeft gesteld, al dan niet in samenwerking met zijn broer [persoon 1], onder het voorwendsel dat hem een vuurwapen zou worden verkocht, het slachtoffer heeft bewogen hem te ontmoeten met het voornemen om hem te doden, welk voornemen hij ook daadwerkelijk ten uitvoer heeft gelegd.

6 Kwalificatie en strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

Moord,

strafbaar gesteld bij artikel 2:262 van het Wetboek van Strafrecht.

Het bewezenverklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.

7 Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.

8 Oplegging van straf of maatregel

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Het misdrijf waaraan de verdachte zich heeft schuldig gemaakt is dat van moord.

Dit misdrijf behoort tot de ernstigste delicten die het Wetboek van Strafrecht kent. Het opzettelijk en met voorbedachten rade benemen van iemands leven is immers de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, het recht op leven. Het strafmaximum van moord bedraagt een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf voor de duur van ten hoogste dertig jaren.

Reeds uit de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, volgt dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van een zeer aanzienlijke duur met zich meebrengt.

Bij de bepaling van de duur van de op te leggen straf heeft het gerecht ten nadele van de verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat het bewezen verklaarde het karakter draagt van een koelbloedige liquidatie, een zogenaamde huurmoord. Verdachte heeft het onder valse voorwendselen naar een bepaalde plaats gelokte slachtoffer opgewacht en hem op kille en meedogenloze wijze door het hoofd geschoten. De verdachte heeft kennelijk met geen ander motief dan financieel gewin het leven van het slachtoffer opgeofferd. Uit een van de afgeluisterde telefoongesprekken kan voorts worden afgeleid dat de verdachte tegen betaling bereid was wederom een dergelijk gruwelijk feit te begaan.

Door de brute en brutale wijze waarop het slachtoffer weg van het leven is beroofd, heeft verdachte de rechtsorde ernstig geschokt en de nabestaanden groot en onherstelbaar leed toegebracht. Voor hen betekent de dood van het slachtoffer een pijnlijk en onomkeerbaar verlies van een dierbare. Het hoeft geen betoog dat door het onderhavige delict tevens algemene gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving worden versterkt.

De verdachte lijkt verder gespeend te zijn van iedere vorm van wroeging over de door hem gepleegde moord.

Alles afwegende kan niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan gevangenisstraf van na te melden duur.

9 Inbeslaggenomen voorwerp(en)

A. Onttrekking aan het verkeer

Ten aanzien van de in beslaggenomen verdovende middelen en twee plastic flessen van het merk Coca Cola inhoudende op marihuana gelijkende kruiden zal onttrekking aan het verkeer worden uitgesproken, omdat deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

B. Teruggave

Nu niet kan worden vastgesteld wie de rechthebbende op het inbeslaggenomen televisietoestel is, is het gerecht niet in staat te beslissen omtrent de teruggave van dit voorwerp, dat verder niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.

10 Benadeelde partij

Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [benadeelde partij] schade heeft geleden ten gevolge van het door verdachte gepleegde feit, als bewezen verklaard, welke schade derhalve aan verdachtes schuld te wijten is.

De hoogte van die schade – die door de verdachte niet is weersproken – is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van Afl. 12.000,-, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.

De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is toewijsbaar. De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk, met dien verstande dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een mededader is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

Schadevergoedingsmaatregel

Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht en verdachte voor die feiten zal worden veroordeeld, zal het gerecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan het Land Aruba van een bedrag groot Afl. 12.000,- ten behoeve van de benadeelde partij, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door vijfennegentig (95) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.

Voorts wordt bepaald dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij en/of het Land is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen, alsmede dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan het Land en dat betalingen aan het Land in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.

11 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is mede gegrond op de artikelen 1:13, 1:62, 1:74, 1:75 en 1:78 van het Wetboek van Strafrecht .

12 Beslissing

Het gerecht:

verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit zoals hierboven bewezen geacht heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;

verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte hiervoor strafbaar;

kwalificeert het bewezenverklaarde als hierboven omschreven;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig (20) jaren;

bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;

onttrekt aan het verkeer de in rubriek 9A genoemde voorwerpen;

veroordeelt de verdachte op de eis van de benadeelde partij [benadeelde partij] om aan deze tegen kwijting te betalen een bedrag van Afl. 12.000,- (zegge: twaalfduizend florin); de verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan het Land Aruba ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij] van een bedrag van Afl. 12.000,- (twaalfduizend florin) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 95 (vijfennegentig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;

bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een mededader aan de benadeelde partij en/of het Land is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen, alsmede dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan het Land en dat betalingen aan het Land in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.

Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. W.C.E. Winfield en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerecht op 10 mei 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature